29 apr Vraagtekens Raad van State bij verplicht publiek meerderheidsbelang collectieve warmtevoorzieningen
Met het wetsvoorstel collectieve warmte wil de regering de transitie naar duurzame warmte in de gebouwde omgeving mogelijk maken. De regering wil gemeenten de regie geven over waar, wanneer en onder welke voorwaarden collectieve warmtevoorzieningen worden gerealiseerd. De Afdeling advisering van de Raad van State vraagt zich af of de regie via het verplichte publieke meerderheidsbelang in collectieve warmtevoorzieningen nodig en effectief is.
Verplicht publiek meerderheidsbelang
De eis dat in warmtebedrijven een of meer publieke partijen samen een meerderheidsbelang moeten hebben, komt bovenop andere mogelijkheden die overheden krijgen om regie te voeren zoals de toekenning van bevoegdheden aan gemeentebesturen om warmtekavels vast te stellen en warmtebedrijven aan te wijzen. De Afdeling vindt dat in het licht van het Europese recht beter moet worden toegelicht waarom een publiek meerderheidsbelang noodzakelijk is ter bescherming van de verbruiker en voor de doelstellingen van voorzienings- en leveringszekerheid en van milieubescherming
Ook moet aldus de Afdeling, de regering de effectiviteit van het vereiste van het publieke meerderheidsbelang beter toelichten. De vergelijking in het wetsvoorstel met de sectoren van de drinkwatervoorziening en elektriciteit en gas, gaat niet geheel op. In die sectoren is in tegenstelling tot de voorziene situatie voor collectieve warmtevoorziening, sprake van ofwel volledig publiek eigendom van het gehele bedrijf ofwel eigendom van slechts het gedeelte dat betrekking heeft op netbeheer. De gewenste toelichting kan bijvoorbeeld zien op de wijze waarop met een publiek meerderheidsbelang bepaalde financiële risico’s beter kunnen worden beheerst.
Betaalbaarheid en tariefregulering
De tarieven die verbruikers van warmte betalen zijn wettelijk gereguleerd. Reden hiervoor is de monopolie positie van een aangewezen warmtebedrijf. Onder de huidige Warmtewet zijn de tarieven van verbruikers gekoppeld aan een aardgasreferentieprijs. Met het wetsvoorstel wordt beoogd stapsgewijs in drie fasen over te gaan naar een andere methode van tariefregulering, namelijk een kosten gebaseerde tariefregulering met zogenoemde efficiëntieprikkel. Daarmee wordt beoogd inefficiënte kosten en overrendementen te voorkomen.
Volgens de toelichting bij het wetsvoorstel biedt de kosten gebaseerde tariefregulering verbruikers de zekerheid dat zij niet meer betalen dan de redelijkerwijs gemaakte kosten voor warmtelevering. Hierbij is niet gekozen voor een maximumprijs in de vorm van een bovengrens.
De Afdeling vindt de keuze voor een kosten gebaseerde tariefregulering op zich begrijpelijk maar stelt dat niet te veel betalen echter niet hetzelfde is als betaalbare tarieven voor verbruikers. Als de redelijkerwijs gemaakte kosten efficiënte kosten hoog zijn, werkt dat door in de tarieven. Om te kunnen beoordelen in hoeverre dit leidt tot maatschappelijk aanvaardbare uitkomsten, moeten de mogelijke risico’s en maatregelen ter beheersing van deze risico’s in onderlinge samenhang worden bezien, aldus de Afdeling.
Aansluiting op collectieve warmtevoorziening
De Afdeling is kritisch op het zogenoemde ‘doenvermogen’ van woningeigenaren die willen worden aangesloten op een collectieve warmtevoorziening. Het wetsvoorstel gaat in op de onderscheiden verantwoordelijkheden van het warmtebedrijf en de gebouweigenaar maar of eigenaren van slecht geïsoleerde woningen hun eigen verantwoordelijkheid in de praktijk ook altijd zelf kunnen waarmaken, krijgt aldus de Afdeling, te weinig aandacht. Er wordt geadviseerd dat er verduidelijkt wordt hoe woningeigenaren kunnen worden ondersteund om woningen voldoende geïsoleerd te krijgen en te beschikken over een toereikende binneninstallatie.
Normen voor uitstoot van broeikasgassen
Het wetsvoorstel bevat alleen een grondslag om bij of op grond van een algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de gemiddelde toegestane uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de levering van warmte aan verbruikers door een aangewezen warmtebedrijf in een warmtekavel alsmede voor de wijze waarop de uitstoot van broeikasgassen wordt berekend en vastgesteld.
Er zijn geen verdere kaders voor toegestane uitstoot van broeikasgassen zoals welke afwegingscriteria aan de te stellen prestatienormen ten grondslag zullen liggen, voor welke fasering bij het stellen van uitstootnomen kan worden gekozen en of deze bijvoorbeeld bandbreedtes kunnen bevatten. Ook is niet duidelijk aldus de Afdeling, of er bij de normering onderscheid zal worden gemaakt tussen nieuwe en bestaande collectieve warmtesystemen.
De Afdeling adviseert dat de gedelegeerde bevoegdheid voor het stellen van normen voor de uitstoot van broeikasgassen nader wordt geconcretiseerd en begrensd.
Zie het volledige advies