Als uitgangspunt geldt dat een WKO-installatie, die dus duurzaam met de grond is verenigd, op grond van artikel 5:20 BW zal worden nagetrokken. Dat betekent dat de eigenaar van de grond ook eigenaar is van de WKO-installatie. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken. Dat kan door middel van het vestigen van een opstalrecht.
In het geval van verhuur heeft het vestigen van een recht van opstal ten behoeve van een derde, tot gevolg dat de WKO-installatie buiten de huurovereenkomst blijft. Dat betekent dus dat de verhuurder jegens haar huurders ten aanzien van de WKO-installatie geen verplichtingen heeft. In de huurovereenkomst wordt dat veelal ook vermeld. Daarnaast wordt in de regel opgenomen dat de huurder met de exploitant van de WKO-installatie een seperate leveringsovereenkomst sluit. Dat laat onverlet dat er in de huurovereenkomst wel bepalingen kunnen worden opgenomen ten aanzien van de goede werking van de WKO-installatie.
In het geval de WKO-installatie wel tot het gehuurde behoort, is het van belang dat in die situatie de gebrekenregeling geldt. Een niet goed functionerende klimaatinstallatie kan een gebrek zijn voor welke gevolgen verhuurder aansprakelijk is. Bij zakelijke verhuur kan echter van de wettelijke gebrekenregeling worden afgeweken. Gelet op de complexiteit bij het toepassen van een WKO-installatie en de betrokkenheid van meerdere partijen, verdient het de voorkeur om bepaalde gebreken uit te sluiten. In ieder geval zal in de huurovereenkomst duidelijk omschreven moeten worden bij wie welke verantwoordelijkheid ligt.